Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat ons toch in de [27]hand des HEEREN vallen, want Zijn barmhartigheden zijn [28]vele, maar laat mij in de hand van [29]mensen niet vallen. 27. Alzo, dat Hij ons zelf zonder tussenkomen van mensen kastijde. 28. Of, groot. 29. Hebreeuws, eens mensen; te weten, mijner vijanden, bij welken ik geen barmhartigheid gevonden heb.